Leermeester Otto van Veen: Marteldood van Sint-Andreas
In Sint-Andrieskerk: neem een kijkje in het koor (misschien mag je langsheen het koorgestoelte) en vooraan (ingang links), in de ‘schatkamer/museum’.
Daarom komt het mij nu inde zin hier eerst te behandelen, den uitnemenden, wel schilderenden Octavius van Veen (Carel van Mander, 1604).
Meer dan 400 jaar geleden werd deze zin neergepend en vandaag zet hij ons op weg: in 1604 schreef Carel van Mander het ‘Schilderboek’, de allereerste kunstenaarsbiografie in de Lage Landen. In zijn woorden, behandelen we hier eerst: de beste leermeester van Rubens, Otto van Veen.
Onze grootmeesters van de barok waren misschien een artistiek geschenk uit de hemel – vooral met hun religieuze taferelen – maar ze kwamen niet uit de lucht vallen. Ze hadden leermeesters die een lange ambachtelijke traditie en technieken konden doorgeven, wat ze op hun beurt zelf deden.
Tegelijk waren Rubens, van Dyck en Jordaens vooral vernieuwers, die nieuwe onderwerpen en thema’s uitbeeldden, nieuwe intellectuele inhoud gaven aan hun werken en een nieuw publiek opzochten zoals voor de portretkunst.
In deze kerk kunnen we twee belangrijke aspecten leren kennen: hoe een schilderij voorbereid wordt met zijn opdrachtgevers; hoe één werk inspirerend werkt voor een ander.
De patroonheilige van de kerk is Andreas, Dré, Dries, Andrew … , dus hoort hij hier te hangen, als je deze gruwelijke woordspeling op zijn marteldood wil vergeven. Een schilderij met zo’n thema verwacht je op het hoofdaltaar, maar hier is het naar de zijmuur van de koorzijde gedeclasseerd.
Ook buiten religieuze context krijgen martelaren voor hun geloof, veel eer. Andreas, tevens de schutspatroon van de Bourgondiërs, de voorvaderen van de Habsburgers, krijgt dan nog die extra aandacht in tijden van de Contrareformatie. In 1594 kreeg Otto Van Veen de schildersopdracht die hij binnen de volgende jaren afwerkte, ten laatste in 1599, nog in de jaren dat de jonge Rubens in zijn atelier verbleef. Met het oog op dat akkoord, had hij een modello geschilderd, waarvan deze kerk ook de gelukkige eigenaar is (in de schatkamer). Neem dat ‘gelukkig’ maar letterlijk; omdat het grote werk gelijmd, overschilderd en herkaderd werd is het in beeldkwaliteit zeer achteruitgegaan en staat het nu in de schaduw van het modello. Dankzij de weergave van de speling van het licht komen de levendige details en kleuren daarvan daar beter tot hun recht.
Je krijgt een groots opgezet tafereel op de voorgrond waarvan het onderste deel als een duidelijke driehoek gecomponeerd is. De massa toehoorders op de achtergrond maakt het moeilijk leesbaar; het antieke decor suggereert in feite Patras, Griekenland.
Prent dit even in je geheugen: het volle licht op het gelaat van de predikende apostel die ten hemel blikt, de atletische beulsknechten, de proconsul Ageas te paard, zijn tot het christendom bekeerde echtgenote met kindjes die ons aankijkt – en het hondje. Wanneer je in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal oog in oog staat met Rubens’ beroemde ‘Kruisoprichting’, zullen je meerdere gelijkenissen opvallen!
De uitbundige barok bleef in de Lage Landen, in Antwerpen in het bijzonder, tot het midden van de 19e eeuw een vertrouwde vormentaal om emotie over te brengen; getuige daarvan hier in de Sint-Andrieskerk de preekstoel met ‘De roeping van Andreas en Petrus’.
In Sint-Andrieskerk: bekijk de kansel.