Tijdlijn 1627: zelfportret van Anthony van Dyck
Bij zijn terugkeer uit Italië kijkt Anthony van Dyck even achterom. Correspondentie van zijn hand hebben we niet, maar meer dan een romancier heeft die leemtes gevuld, dus waarom wij ook niet?
Anthony van Dyck zegt in september 1627:
Wat ben ik blij na 6 jaar Italië terug in Antwerpen te zijn!
Als ik tegelijk door de stad wandel én achterom kijk in de tijd: wat is er allemaal gebeurd in mijn leven en ik moet nog dertig worden!
Aan de rand van de Grote Markt toont men mij ‘Den Berendans’ met gedenkplaat, waar ik zou geboren zijn op 22 maart 1599 en daags erna gedoopt in de Onze-Lieve-Vrouwekerk, maar als boreling kan ik me dat niet herinneren. Rond Kerstmis van dat jaar verhuisden mijn vader, Franchois en moeder zaliger, Maria Cuypers, naar de grote woning ‘Sint-Paulus in Het Kasteel van Rijssel’ aan de Korte Nieuwstraat (het thans verdwenen huisnummer 42).
Dat weet ik nog goed: mijn vader en moeder waren er toen beter geplaatst met hun handel zodat zij er daarna het buurhuis ‘De Stad Gent’ bijkochten.
En mijn moeder dreef haar eigen winkel in galanterieën: linnen, breigoed, linten, veters, naalden. Heb ik daar iets galants van overgenomen? Ik spreek je niet tegen.
Maar toen ik elf was, ging ik al in de leer bij meester Hendrick van Balen aan de Lange Nieuwstraat (verdwenen huisnummer 78), die mij drie jaar later al toeliet een eerste zelfportret(-je) te schilderen. Hetgeen ik je hier laat zien, is al van enkele jaren later, ik weet het niet meer precies, ’t zal tussen 1615 en 1616 geweest zijn, net toen ik zelf al met Jan Brueghel samenwerkte en Herman Servaes een eerste leerling kon opleiden. Hoewel, hoewel, pas op 11 februari 1618 werd ik meester in de Sint-Lucasgilde; ik was mijn tijd ver vooruit.
Was mijn vader zo vooruitziend van mij bijna gelijktijdig, vijf dagen later, al ‘volwassen’ te laten verklaren? Ik denk het wel; het stelde me in staat meer dan eens zijn belangen te verdedigen voor de schepenbank!
Maar terug naar mijn portret; het was in die jaren dat ik met de grootste onzer schilders kon samenwerken; je weet wel dat ik meester Pietro Pauolo Rubens bedoel. Hij gaf me ideeën, liet me zijn schetsen uitwerken en pochte soms op mij als “meglior mio discepulo”, kort voor het erom ging het project van de paters jezuïeten binnen te rijven. Net als hem ben ik naar Italië gereisd, om daar te werken, wel te verstaan! Nu Rubens veel rechtstreeks werkt voor onze aartshertogin, komen de opdrachten voor schilderijen bij al die goede medewerkers van hem terecht.
Ben ik ambitieus? Ik geef het toe. Ben ik gelukkig in de liefde? Daar kan je aan twijfelen. Ik heb ze in Italië en hier in de Lage Landen gezien en geschilderd, met veel liefde geportretteerd, de dames van adel. Maar wij blijven burgermannetjes, kinderen van kooplui, leveranciers van decoratie …
Als ik in de toekomst kon kijken?
Ik heb al wat spaargeld opzij kunnen zetten; zodra de stad weer een lening uitschrijft, ben ik bij de beleggers.
En zou het lukken opnieuw naar Londen te gaan werken? De mode is er volop aan het evolueren en wint aan kleur. Wat zou een schilder daar niet allemaal creatief kunnen mee omspringen?
Hier kan je aansluiten naar het korte parcours ‘Centrum’ dat je naar de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal brengt.