Rodestraat: Begijnhofkerk
Route Oost: In de tuin van het begijnhof vind je de kerk, toegewijd aan Sint-Catharina.
In zijn testament van 8 maart 1628 drukte Anthony van Dyck de wens uit in deze Begijnhofkerk begraven te worden. Na een eerste verblijf over het Kanaal, zou zijn latere carrière aan het Engelse hof er anders over beslissen.
De plek waar je in Antwerpen de stilte kan koesteren, vlak bij de winkelstraten, de verkeersknooppunten, de studentenbuurt: het Begijnhof. Hier kom je tot rust.
De begijnen waren ongehuwde godvruchtige vrouwen, maar geen nonnen: ze legden geen eeuwige geloften af en waren maatschappelijk geëngageerd in onderwijs, ziekenzorg en textielproductie. Ze leefden in gemeenschap en de meesten konden zich een individuele woning permitteren, zodat je dit geheel krijgt van een dorp-in-de-stad, zo goed als een exclusiviteit van de Lage Landen.
Voor onze Vlaamse meesters verdienen deze gebouwen tweemaal uit de schaduw getild te worden: artistieke en familiale motieven en met verwijzing naar de vrouwen uit de entourage van de Vlaamse meesters.
Om te beginnen vind je in de kerk van het Begijnhof face-to-face: leermeester Adam Van Noort en leerling Jacques Jordaens, maar – toegegeven – niet comfortabel zichtbaar en een ervan in slechte staat! Ooit was deze kerk groter en rijker aan werken van Antwerpse meesters.
‘De bespotting van Christus’ wordt toegeschreven aan Adam Van Noort, zonder specifieke datum, maar was voor het (vroegere) begijnhofkerkje bestemd. De panelen zijn losgekomen en als noodmaatregel zijn de verflagen gefixeerd met Japans papier.
De ‘Nood Gods’ of ‘Piëta’ door Jordaens wordt 1650 gedateerd en is een uitvoering op kleiner formaat van het thema ‘Wassing en zalving van Christus’ (gezien in het Maagdenhuis). Het dode lichaam van Jezus, in de armen van Maria, wordt omringd door drie vrouwen en drie vrome mannen.
Jordaens’ zussen Magdalena (+1667) en Elisabeth (+1646) waren begijn en woonden in het Antwerpse begijnhof tot een pestuitbraak in 1645. Hoe zouden zij zich gevoeld hebben wanneer hun broer, schoonzus en nichtjes tot het calvinisme waren overgegaan?
Een andere ‘Nood Gods’ door Van Dyck heeft het hoofdaltaar van het vorige begijnhofkerkje gesierd: het zeer brede tafereel, vandaag in KMSKA. Anthony had zeker twee, waarschijnlijk drie (ongehuwde) zussen die als begijn leefden: de jonggestorven Cornelia (+ 1627), Suzanna (1664, datum van haar testament) en Elisabeth (+ 1658). Dat deze godvruchtige dames niet wereldvreemd waren, merk je aan het feit dat van Dyck op hen betrouwde voor het opvolgen van zijn zakelijke belangen, tijdens periodes dat hijzelf in het buitenland verbleef.
De liefdes van Van Dyck blijven in de schaduw en kregen in het beste geval een letterkundige herinnering. In zijn zwaar geromantiseerd levensverhaal over de schilder, onder de titel ‘Die Cierlycke’, beschrijft Ludo Van de Wijgaert het liefdesleven van de schilder, alsof hij met meer dan een vrouwelijk model niet alleen de handen en de ogen kuste.
Historisch staat vast dat Anthony in Londen trouwde met een katholieke hofdame van de koningin, Mary Ruthven, afstammelinge van Schotse adel. Hun eerste dochter, Justiniana, zag het levenslicht op 1 december 1641, dat is slechts acht dagen voor het overlijden van haar vader. Op volwassen leeftijd heeft deze Justiniana het huis ‘Den Berg van Calvariën” bezocht in het Antwerpse begijnhof, samen met haar echtgenoot, Sir John Baptist Stepney. Bij dit bezoek gingen beide over naar de katholieke kerk en werden op 19 augustus 1660 in de nabije Sint-Jacobskerk herdoopt en volgens het katholieke ritueel gehuwd. Justiniana schonk haar tante-begijn een eigen schilderijtje.
Historisch staat ook vast dat onze verfijnde sinjeur Anthony in Antwerpen een buitenechtelijke dochter had, Maria Theresia, geboren rond 1621 en opgevoegd door die tante begijn Suzanna. Hij is haar nooit vergeten en liet haar per testament de ronde som van 15.090 gulden na (tenminste €200.000 in koopkracht van vandaag).
“My young daughter by name Maria Theresa (and) my lawfull daughter borne here in London”
Deze Maria Theresia huwde in 1641 of 1654 met de drossaard van Boechout, Gabriël Essers; je vindt de grafsteen van zijn familieleden, afkomstig uit de Sint-Michielsabdij, vandaag in de Kathedraal.
Zo zie je dat er van meerdere Antwerpse schildersfamilies en dat zal voor vele kroostrijke gezinnen het geval geweest zijn, enkele vrouwen in een begijnhof leefden, Maria een zus van Frans Snijders, Susanna een dochter van Cornelis de Vos, een familielid van Jan Boeckhorst. Dochter Catharina Jordaens verbleef als ‘geestelijke dochter’ in een lekenklooster.
Hierna kan je aansluiten aan de Route Noord. Keer terug naar Ossenmarkt en loop door de Pieter van Hobokenstraat naar de Prinsstraat, voorbij de stadscampus, linksaf de Koningstraat en rechtsaf de Keizerstraat tot nr. 10.