Elisabeth Jordaens in een familieconcert
Ga naar KMSKA, zaal 2.11
Op dezelfde dag als haar vader overleed Elisabeth, die voor hem dus tot het laatste alle zorg verstrekte. Een deel van hun privéleven bleef netjes in de schaduw: beiden waren tot de calvinistische geloofsovertuiging overgegaan.
Elisabeth Jordaens zegt:
Hoe lang is dit al geleden? Dat moet zo’n veertig jaar zijn, we zijn nu in oktober 1678; ik ben nu 61 jaar oud! Toen – 1638 – was ik jong (21 jaar) en keek ik op naar de ouden, maar vandaag?
‘So d’ouden songen, so piepen de jongen’. Je kan deze titel lezen boven aan het schilderij. In 1632 zijn we met zijn allen, grootvader Adam van Noort, papa en mama en ikzelf naar Holland gereisd waar Vader Cats net een boek had uitgebracht:
‘Spiegel van den ouden ende nieuvven tijd, bestaende uyt spreeck-vvoorden ende sin-spreucken, ontleent van de voorige ende jegenvvoordige eeuvve, verlustigt door menigte van sinne-beelden, met gedichten en prenten daer op passende; dienstig tot bericht van alle gedeelten des levens’
Dat wou papa graag uitbeelden en wat was simpeler dan onszelf als model te gebruiken voor een samengesteld gezin, op z’n mooist?
Je ziet opa Adam links de maatslaan volgens het liedboekje, oma – of iemand die haar voorstelt – volgt het losse blad. Papa bespeelt de doedelzak, zoals hij zich wel meer presenteerde; hij is hier 45. De klein mannen doen hun best om op fluitjes de melodie mee te spelen. Klinkt het wel allemaal zo mooi? Onze hond spitst zijn oren!
We zitten binnen, het is late namiddag, wellicht zondag, tijd voor ontspanning. Er valt mooi licht van links, zodat opa goed kan kijken met zijn bril. Naast het broodje links, liggen de druiven, midden een pasteitje, rechts de peertjes; de tinnen pot geeft nog de glans van het vensterraam. Dat licht valt volop op mijzelf.
Mocht je eraan twijfelen dat ik het ben in het midden: ik lijk helemaal niet op mijn mama!
Rond dezelfde tijd, rond mijn twintigste, heeft mijn papa mij geportretteerd als een gezond meisje van den buiten met bloemen op haar hoed, een korf én het parelsnoer. Maar wij waren wel degelijk stadsmensen die net zoals iedereen de gewoonte koesterden van samen te zingen.
Maar vandaag gaat het echt niet goed met mijn papa op z’n 85e en ik voel me ook allesbehalve. De ziekte die hier in de stad heerst, heeft al tot de dood van tientallen buren, vrienden en kennissen geleid. Had mijn mama dit nog moeten meemaken? Zij is al bijna 20 jaar overleden en sindsdien zorg ik voor mijn papa; voor een ongehuwde dochter als ik, redelijk voor de hand liggend, te meer daar ik bij hem inwoon.
Toen prins Willem III van Oranje ons iets meer dan een jaar geleden een bezoek bracht, schreef zijn secretaris Christiaan Huyghens dat “Jacques in een stoel gedragen werd en raaskalde”.
Dat doet me veel verdriet want daarvoor was hij altijd opgewekt en vriendelijk met iedereen, zo staat het toch te boek. In 1669 noteerde een schilder uit Hamburg, Matthias Scheits, dat mijn papa “naarstig aan het schilderen was”.
Waar vind ik mijn troost? De Heilige Schrift ligt altijd dicht bij mij, toch sinds we zeven jaar geleden (in 1671) tot de gemeente van de Brabantse Olijfberg zijn toegetreden. Met de aanwezigheid van handelaars, kooplieden en bankiers uit het buitenland gaat de stad Antwerpen redelijk tolerant om, als je maar geen schandaal schopt. Zelfs toen papa al in 1660 voor de rechtbank de eed als getuige aflegde “bij God” en niet meer bij “al zijn heiligen” (zoals hij in 1649 nog gedaan had), vond de rechter dat overtuigend genoeg.
Route Zuid (gewoon vervolg vanuit Oever/Kloosterstraat): ga linksaf Muntstraat, wordt Augustijnenstraat en neem rechtsaf de Waaistraat naar het pleintje voor de Sint-Andrieskerk (mogelijk werfzone). De hoofdingang is op dit Pastoor Visschersplein (de zijingangen aan de Augustijnenstraat of aan de Sint-Andriesstraat).