De Oever: standbeeld van Jacques Jordaens
In het werkjaar 1615-1616 verkreeg Jordaens zijn inschrijving als vrijmeester in de Liggeren (het Grootboek) van het Sint-Lucasgilde met de precisering “waterschilder” – na zeven jaar leertijd.
Jordaens zegt:
Hoe zag ik er in het echt uit? Ik heb gedaan wat zo goed als alle schilders ooit deden: mezelf geportretteerd. Als een selfie, als model voor een of ander thema en wat mij betreft meer dan eens in familiekring. Heb je nu of op een later ogenblik tijd, ga dan naar het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, in zaal 2.10 waar een ‘Doedelzakspeler’ hangt. Met zijn rond gelaat en gegroefde trekken kan je er mij in herkennen zoals ik hier als standbeeld sta.
Aan het muziekinstrument op dat schilderij kan je trouwens merken dat ik in vele werken het volkse karakter tot uiting laat komen. Zelfs bij het thema’s over antieke mythologie verwerkte ik er de portretten in van mensen uit onze directe omgeving.
Ik geef toe dat ik met mijn atelier ook populaire thema’s bij herhaling re-produceerde, ikzelf of mijn medewerkers. Dat had wel een schaduwzijde en bracht problemen met zich mee: op 25 augustus 1648 declareerde ik, voor notaris, de eigenhandigheid van vijf werken van twee jaar tevoren. Ik moest toegeven dat ik hetzelfde onderwerp – o.a. ‘So d’ouden songen’ – reeds vroeger had geschilderd en laten kopiëren; maar daarna had ik ze op degelijke manier met eigen hand gewijzigd, overschilderd en herschilderd. Dus beschouwde ik ze als oorspronkelijke werken.
Terug naar deze plek; mag ik je een goede raad geven over standbeelden zoals het mijne? Het loont meestal de moeite om ook de achterkant ervan te bekijken want daar leer je iets over de historie van het beeld zelf. Op de plaat onderaan verneem je dat ik eerst aan de Van Bréestraat stond, van 1886 tot 1901 tot ik verhuisde naar de Gemeenteplaats; daar kreeg ik zo waar Van Dyck als buurman. Het herinnerde mij aan onze jonge jaren (ik ben wel 6 jaar ouder dan Anthony) toen we als leerling bij onze grote Pietro Pauolo Rubens werkten en samen met hem de ‘Rozenkranscyclus’ van de Sint-Pauluskerk schilderden. Net zoals in onze artistieke loopbaan, gingen onze standbeelden hun eigen weg.
Anthony volgde de raad van onze meester en ging zich vervolmaken naar het Zuiden, Italië, en daarna verbleef hij meer dan eens in Engeland. Ook mijn geachte andere leermeester en schoonvader, Adam Van Noort, was in Italië geweest. Doen de kunst- en andere studenten van vandaag dat ook niet doorheen Europa, Erasmus achterna?
Ikzelf bleef in Antwerpen wonen; mijn reizen waren eerder zakelijk, voor de opdrachten in het Noorden, de Republiek van de Verenigde Zeven Provinciën.
Zie je dat de beeldhouwer Jules Pecher suggestief mijn hand op een boek laat rusten? Wat zeg ik, “het Boek”; voor de christenen: de Bijbel. voor protestantse christenen veel maar dan voor katholieke de enige gezaghebbende referentie voor hun geloofsbeleving. Ik geef toe, ik ben met mijn Catharina Van Noort in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal katholiek getrouwd op 15 mei 1616 maar ik werd gevoelig voor de ideeën van de Hervorming.
Deze sympathie voor het protestantisme heeft mij tussen 1651 en 1658, een geldboete opgeleverd wegens “scandaleuse geschriften”: ruim 200 pond was een zeer fors bedrag (vandaag bij de 100.000 euro). Een kleine twintig jaar later, 1671, werd ons gezin aanvaard in de gemeente van de Brabantse Olijfberg, die de strenge protestantse lijn van Calvijn volgde. Omdat die toen niet over een publieke kerk mocht beschikken en de kerkdiensten enkel privé konden plaats vinden, stelde ik rond Kerstmis en Pasen ons riant huis ter beschikking om Avondmaal te vieren, toen nog een verdoken gebeuren. De naam van deze hervormde gemeente leeft nu zichtbaar voort aan de Lange Winkelstraat in Antwerpen.
Ikzelf wil dan ook niet in een rooms-katholieke kerk begraven worden, maar laat me nog liever net de grens overbrengen, naar Putte, aan de Nederlandse kant, wel te verstaan. En als ze voor mij een grafmonument willen oprichten, dat ze dat dan daar maar doen. Terloops: dat hebben ze trouwens gedaan, het staat nota bene aan de Antwerpsestraat, ter hoogte van huisnummer 32, dat is op 400 voet van de bestandslijn van 1609/1648. Die bronzen kop ginds van 1877 van de hand van de Antwerpenaar Jef Lambeaux is zelfs 9 jaar ouder dan het marmeren beeld dat hier tot jou spreekt!
Route Zuid: vervolg je weg tot het volgende kruispunt, aan het begin van de Kloosterstraat; je kijkt in de richting van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten.